Welkom,

Gesprek met Janny Offereins
Gesprek met Janny Offereins
  1. Home
  2. Ereleden
  3. Gesprek met Janny Offereins

Vrijdag stormde en regende het en ook voor zondag werd dat weer verwacht, maar zaterdag was schitterend en daarmee een perfecte dag voor een interview met een van de nestors van de vereniging: Mevr. Janny Offereins.

Uw redacteuren togen vanuit het westen richting de Veluwe alwaar we hartelijk ontvangen werden door de heer en vrouw des huizes: koffie en cake? Heerlijk!

Na een kort voorgesprek en het opstellen van de opname apparatuur begonnen we aan wat uiteindelijk een 150 min durend interview zou worden.

Q:      Stel je zou een hond willen nemen, een Drent. Waar zou je op moeten letten, hoe moet je dat aanpakken?

A:      Wat ik altijd enorm belangrijk heb gevonden is de mensen die een hond aanschaffen, en dat hoeft niet perse een Drent of een jachthond te zijn, te overtuigen van het feit dat je iets met je hond moet doen. En bij voorkeur iets dat aansluit bij het karakter van de hond. Een Drent is nu eenmaal een jachthond en dus moet je er volgens mij jachttrainingen mee doen en eigenlijk er mee jagen. Natuurlijk weet ik ook weld at dat makkelijker gezegd is dan gedaan en natuurlijk is niet iedereen in de gelegenheid om ook daadwerkelijk te gaan jagen, maar toch….. De Drent heeft nu eenmaal dat jachtinstinct en door daar mee te werken plezier je de hond en je krijgt er bovendien een veel leukere hond door. In mijn optiek is een geode jachthond altijd een geode huishond maar een goede huishond niet altijd een goede jachthond.

Q:      Maar een huishond en een jachthond zijn toch verschillende dingen?

A:      Natuurlijk, maar er is meer overeenkomst dan je zou denken. Recent is men er achter gekomen dat bv de eigenschappen voor het voorstaan en de eigenschappen voor het bewaken van huis en haard op het zelfde gen zitten. Blijkbaar is er een overeenkomst om “dapper” voor te staan en een “vreemde” duidelijk te maken dat hij ergens niets te zoeken heeft sterk aan elkaar gerelateerd.

Q:      U spreekt met passie over de Drent als jachthond. Altijd zo gedaan?

A:      Nou, eigenlijk wel. Kijk, je hebt honden en rashonden Beiden zijn geweldig maar er is ook wel een verschil. Bij rashonden weet je dikwijls veel meer van de geschiedenis, het karakter, de gezondheid en meer. Als je wilt dat zo’n soort hond (en dat is dus een rashond) zo blijft en eigelijk steeds “beter” wordt, dan moet je selectief te werk gaan bij het fokken. Dat is de reden dat je op shows en fokdagen kijkt hoe eigenschappen overerven, dat je kijkt of de oorspronkelijke eigenschappen van het ras, zoals bij de Drent de jachtpassie, ook aanwezig blijven. Er is niets mis met “andere” honden maar als je de Drent waardeert om wat ie is, dan moet je er ook voor zorgen dat ie dat blijft. Haal je de uiterlijke kenmerken er uit en kijk je alleen maar naar z’n jachteigenschappen, dan krijg je ongetwijfeld een goede jachthond, maar ’t is geen Drent meer. Omgekeerd, kijk je alleen maar naar het uiterlijk (en natuurlijk de gezondheid, dat spreekt voor zich) dan krijg je een mooie bruin-witte hond maar geen Drent. Het is volgens mij de combinatie van eigenschappen, passie zo je wilt en uiterlijk dat een Drent een Drent maakt.

Q:      Hoe bent u er aan begonnen?

A:      Nou, ik heb zelf 26 honden gehad met in het totaal zo’n 100 nakomelingen en heb altijd getracht de verschillende eigenschappen (uiterlijk en eigenschappen) zo goed mogelijk te bewaren. Wat wellicht leuk is om te vertellen is dat ik in 1975 al eerste vrouw bij de KNVJ kwam. Ik heb daar het belang van goede training voor de jachthond geleerd en ook gezien dat je erg vroeg moet beginnen. Je wilt niet weten hoeveel kilometers ik vaak gereden heb om met mijn pups naar een veldje te gaan waarvan ik wist dat er bv Patrijzen zitten, om ze alleen maar vertrouwd te maken met de geur van z’n Patrijs. Als ik dan niet gewoon zo’n veld op kon, dan kroop ik onder heggetjes door, net zolang tot ik er bij kon. Maar serieus, ik vind dat je je pups zo vroeg mogelijk vertrouwd moet maken met de geur van ’t wild en dan goed kijken hoe elke pup daar op reageert.

Q:      Zo je horen altijd voor uw plezier gefokt?

A:      NEE! Denk er aan: je fokt m.i. niet voor je plezier, je fokt voor het ras. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat je er geen plezier aan mag beleven, natuurlijk niet, want zonder er plezier in te hebben houd je het niet vol. Maar je eerste doel moet zijn om op een verantwoorde wijze pups op de wereld te zetten die en zelf een goed leven kunnen hebben en op een positieve wijze bijdragen aan de instandhouding van het ras.

Q:      Ok, dat doe je dan en na 8 weken ben je helemaal doodop en gaan de pups weg. Hoe zorg je er nu voor dat al die inspanning niet voor niets geweest is?

A:      Kijk, garantie heb je nooit. Je kunt de kopers niet met een pistool op het hoofd dwingen de pups zo op te voeden als ik denk dat het moet maar je kunt er wel voor zorgen dat kans dat ze het een beetje zo gaan doen, zo groot mogelijk is.

Q:      En hoe dan?

A:      Het begint al bij de selectie van de aspirant-kopers. Ik heb eigenlijk nooit een pup verkocht aan iemand die opbelde als de teef bij wijze van spreken al drachtig was. Ik wilde altijd dat iemand al ongeveer een jaar op de lijst stond. Als dan het enthousiasme na een halfjaar nog steeds groot was, dan wist is tenminste dat het menens was. Ook wilde ik altijd dat de aspirant-kopers eerst bij mij thuis kwamen. Door een goed gesprek krijg je toch snel een aardig beeld van de mensen maar bovendien keek ik altijd goed hoe mijn honden op die mensen reageerden en natuurlijk andersom. Gingen de honden op de mensen af, werden ze door de mensen aangehaald, richtte ze hun aandacht op mijn honden en hoe was de interactie? Mensen die iedere lik “vies” vonden hadden wel een probleem. Ik heb dat altijd zo gedaan op twee keer na en dat is dan ook verkeerd gegaan. Bij die 2 keer dat ik het zonder mijn honden deed, kwamen de pups na een paar weken alweer terug. Dat was ook voor mij een goede les.

Q:      Ok, maar dat is de selectie. Hoe zorg je er nu voor dat het gaat zoals je graag wilt nadat de pups vertrokken zijn?

A:      Door altijd maar dan ook altijd erg betrokken te blijven bij het wel-en-wee van de pups in hun nieuwe omgeving. Ik drukte de mensen altijd op het hart dat ze altijd konden bellen en heb hen ook altijd actief benaderd. Gewoon opbellen en vragen hoe het gaat en dan blijven doorvragen. Het viel mij al vroeg op dat mensen je vaak niet die dingen vertellen die niet goed gaan. Ze doen dat meestal omdat ze aan zichzelf twijfelen (doe ik het wel goed?) en omdat ze jou niet willen lastig vallen omdat je het toch al zo druk hebt gehad. Je moet dan echt luisteren naar het verhaal achter de woorden om erachter te komen wat niet goed gaat (is nog niet zindelijk, is soms angstig etc.). Door op deze manier met mijn pup-kopers om te gaan, creëerde ik een sterke band met hen en zorgde ik er voor dat we altijd in gesprek bleven. Veel van mijn pup-kopers spreek ik nog steeds, ook al zijn de honden soms al van ouderdom overleden.

Q:      Iets anders: de genenpoel. Hoe houd je die zo groot mogelijk?

A:      Dat is een lastig iets, zeker bij een klein ras als het onze. Wat we in ieder geval moeten proberen is om er voor te zorgen dat de huidige, op zich al trieste splitsing, niet leidt tot twee verschillende lijnen binnen de Drent (zij en wij), maar daarover spreken we nog wel eens. Wat ik altijd zelf gedaan heb is mijn pup-kopers proberen te overtuigen zelf te gaan fokken, ook al is het maar een paar keer. Door het fokken als het ware, over te laten aan de “grote fokkers” creëer je vanzelf een te smalle basis voor het ras. Door mensen over te halen om een of twee keer zelf een nestje te fokken, zorg je er voor dat die ene teef of reu die anders geheel ongebruikt zou blijven, tenminste z’n genen doorgeeft. Dus zei ik tegen mijn pup-kopers: alsjeblieft, doe het. Het is ook zo leuk!

Q:      Pfffff. Eerst verteld u wat voor werk het is om pups op een verantwoorde manier te socialiseren en te laten wennen aan van alles en nog wat en dan wilt u eigenlijk dat iedere pup-koper dat ook maar doet. U vraagt nogal wat?

A:      Dat klopt en je weet dat lang niet iedereen het zal gaan doen, maar als je het niet vraagt dan gebeurt het meestal niet, dus……

Q:      Hoe ging u dan te werk?

A:      Ik probeerde eerst die mensen uit te zoeken waarvan ik meende dat ze de passie ervoor hadden (zonder die passie kun je het wel vergeten) Dan vroeg ik ze eens een keer aanwezig te zijn bij een echte geboorte. Kijk nou eens hoe mooi dat gaat, hoe helemaal vanzelf een teef, ook bij haar eerste nest, zich als een goede moeder ontwikkelt, hoe als vanzelf de pups op de moeder reageren en direct aan de tepel gaan. Een wonder toch…. Maar ja, niet iedereen kan tegen bloed en door er een keertje bij te zijn weet je tenminste of je het wel of niet kunt doen.

Q:      Klinkt goed, dat zouden meer fokkers moeten doen!

A:      Ja, dat lijkt me geweldig maar ik denk wel eens dat veel fokkers juist niet willen dat “hun pupkopers” ook zelf gaan fokken. Als je nog een hond wilt dan bel je maar weer eens”. Wellicht is het een ego-probleem, ik weet het niet, maar ik hoop juist dat veel mensen zelf een beetje gaan fokken: liever dan dat er een paar heel veel gaan fokken!