De naam Arie Booij zal de jongeren onder u weinig zeggen maar voor de oudere garde is hij een begrip. Als erelid staat hij vermeld in de colofon van Onze Drent, maar veel belangrijker is dat hij de verenigingshistoricus is. Dus heb ik Arie Booij gevraagd om een gesprek voor het blad Onze Drent ter gelegenheid van het jubileumjaar van dit blad. Omdat ik het gevoel heb dat ik beter niet al te gericht vragen moet stellen, maar beter kan luisteren naar wat Arie te vertellen heeft, zijn er maar een paar punten die ik tijdens het gesprek op papier heb gezet. Wat deze man niet over de vereniging en/of het ras de Drentsche Patrijshond weet, kun je op de achterkant van een lucifersdoosje kwijt!
Op een druilerige maandagmiddag rijd ik dus naar Zwolle, een stad waaraan ik zeer verknocht ben vanwege de prachtige gebouwen, het mooie door Nicolaas Kamperdijk ontworpen station, de hofjes en wat dies meer zij.
Aangekomen bij de heer Booij word ik verwelkomd door een Drent, die net als de meeste Drenten, dol op bezoek is. Volgens Booij vindt hij dat alle bezoek voor hem komt! We beginnen dit gesprek natuurlijk met het boek dat door hem geschreven is. Dit boek is 3x herdrukt. Van het eerste boek “Onze Drent” lagen de drukproeven in opslag bij de drukker en toen deze wegens ruimtegebrek vroeg wat er mee moest gebeuren, kreeg hij als antwoord van het toenmalige bestuur: “gooi maar weg!” Dit eerste boek is samen met Johan Kraaij (de toenmalige voorzitter van de vereniging), mw. Van Nuffelen en mw. Engelsma geschreven; de laatste heeft het ook uitgetypt. Daarna heeft hij het tweede boek “De Drentsche Patrijshond” onder redactie van A.H. (Ad) van der Snee en A.J. Booij geschreven. Dit op verzoek van de vereniging. Het eerste boek is overigens voor eigen kosten uitgegeven, want de vereniging had geen geld. De toenmalige penningmeester vergat de contributie te heffen. Later heeft de vereniging het boek alsnog gekocht.
Waarom dit tweede boek, vraag ik: “Er was weinig literatuur over de Drent en ik vond het belangrijk dat er iets op papier werd gezet. Dit was weer een hele klus!
Op mijn vraag hoeveel honden hij in de loop der tijd gehad heeft, antwoordt Booij ”35” honden. Natuurlijk wel met meerdere tegelijk, maar toch!
Hoe oud was je toen je je eerste Drent kreeg? Heel jong. Wij hebben altijd Drenten gehad, mijn vader en waarschijnlijk ook mijn grootvader jaagden met Drenten. Iemand bij ons in de buurt had een nestje Drenten en die verkocht hij voor een rijksdaalder.
Hoe ging dat vroeger als je een reu zocht? Vroeger, aldus Booij, ging je als fokker soms een hele zomer de boer op. Je sprak met eigenaren van de reuen, over het karakter etc. en op basis van je bevindingen koos je dan een reu uit. Dat was een leuke tijd. Je ging de ledenlijst langs en sprak met de leden. Ik ging in de vakantie vaak naar Drenthe en zag dan soms een mooie reu en stimuleerde de mensen om er iets mee te doen. Ga naar tentoonstellingen en laat de hond keuren. Ik keek ook naar de nestgenoten van de reu die ik uitgezocht had. Ik schreef vroeger vaak op wat de keurverslagen van nestgenoten waren. Want je kunt wel een mooie hond zien, maar als de nestgenoten niet goed zijn of gebreken hebben, dan moet je er niet aan beginnen. Voor het fokken vind ik de jachteigenschappen heel belangrijk.
De eerste Drenten tentoonstelling die ik bezocht heb, was trouwens hier in Zwolle. In een veilinghal, waar het steenkoud was en de ringen afgezet waren met kisten waar uien in zaten. Het kwam dus ook wel voor, dat een hond zijn poot tegen zo’n kist optilde. Die uien moeten heerlijk gesmaakt hebben! Een anekdote: Arie heeft ook nog meegemaakt dat er een grote Heidewachtel door de keurmeester naar de ring van de Drenten werd gestuurd, omdat hij daar beter op zijn plaats was! Destijds hadden bij beide rassen nog lang niet alle honden een stamboom. Als je die wilde hebben, dan moest je de hond op een tentoonstelling laten keuren.
Ik krijg foto’s te zien van zijn honden, waarbij er voor mij één uitspringt; de Drent Vanka. Wat een prachtig exemplaar. Over Vanka vertelt Arie de volgende anekdote: hij had hem ingeschreven voor de Winner, maar vlak voordat die plaats zou vinden, reed een buurman over zijn Vanka’s tenen heen. Vanka kreupel en de Winner kon hij vergeten. Enige weken later vertelde Arie het verhaal aan enkele kennissen die bij hem thuis waren en wat gebeurde er? Vanka kwam van zijn plaats af, liep op de mensen toe en tilde zijn voorpoot op om al kreupelend te demonstreren wat er gebeurd was. Over begrip en begrijpen van honden gesproken!
Mijn kennelnaam is van Bircmede. Ik heb goede Drenten gefokt die op tentoonstellingen en veldwedstrijden prijzen wonnen.
Hoe sta je tegenover de dekbeperking? Daar is op het ogenblik wel wat over te doen.
Nou dat is denk ik wel nodig, is het antwoord. Ik kan daar niet al te veel over zeggen, want mijn hond Vanka heeft de meeste nakomelingen van alle Drenten. Hij heeft meer dan 400 nakomelingen gehad maar we wisten toen niet beter. Ook al wordt er niets of weinig gedaan met de nakomelingen, als een reu veel dekkingen gedaan heeft, dan krijgen de andere reuen geen kans. Als je de dekbeperking instelt, dan wordt je genenbestand automatisch vergroot, omdat men gedwongen moet uitwijken naar de andere reuen.
Schilderij van 3 honden van Arie door Annelies Dröge
Bovenste hond is Nimrod van Bircmede en de onderste 2 (een dubbelportret) Waltan van Bircmede
Wat vindt u van de interpretatie door verschillende keurmeesters van de ras standaard? Je ziet op dit moment Drenten die qua grootte en bouw een Heidewachtel zouden kunnen zijn.
Nou dat is niet goed, antwoordt Booij. Het is natuurlijk wel een keuze van de fokker. Een kleinere hond wordt vaak beter beoordeeld voor wat betreft het gangwerk. Vroeger had je die 2 stammen. De eerste was de Biljoen stam, dat waren net Sint Bernhard honden. Dat waren zware honden die weinig uithoudingsvermogen hadden. En dan had je de tweede stam de Nimrod stam,met de rankere honden. Vaak is het gemakkelijker een kleinere hond in de auto te hebben dan zo’n groot kalf. Ze eten ook minder. Het kleinere formaat vindt men ook idealer voor de jacht. Doordat de keurmeesters de Drenten op verschillende manieren beoordelen, is dit van invloed op de manier waarop de rasstandaard geïnterpreteerd wordt, dat moet niet. Bij keuringen moet de ras standaard de leidraad zijn! De Drent is van oudsher een forse hond waarbij de reuen natuurlijk iets zwaarder zijn dan de teven. We hebben het ook over het exterieur van de Drenten. Het oude ras had spikkels. Tegenwoordig hoor je de keurmeesters weleens zeggen “hij heeft te veel spikkels”. Welnu, de honden hadden vroeger allemaal spikkels! We zeiden weleens (lachend), als de hond geen spikkels heeft, kan hij niet jagen, maar dat was natuurlijk onzin! Wat ik ook belangrijk vind, is dat de keurmeester alvorens hij gaat keuren de ras standaard nog eens doorneemt. Mej. Kleijn deed dit altijd!
Vind je niet dat de Drent veel meer kan dan hem toegeschreven wordt?
Het antwoord komt een beetje aarzelend. Ja, maar sommige Drenten kunnen niets meer. Dat zijn helemaal geen jachthonden meer. Die doen niets! Ik heb eens meegemaakt, dat iemand een Drent had meegenomen naar een veldwedstrijd. Die wilde niets. Hij wilde niet lopen, hij had geen neus! Niets! Maar er is wel mee gefokt! Wat moet je met zoiets? Vroeger selecteerde je op bepaalde kwaliteiten en als een hond had wat jij wilde, dan fokte je daar mee.
Als een hond geen neus had zoals je dat noemde of schotangst had, dan fokte je er niet mee. Dat wordt tegenwoordig weinig meer gedaan, waardoor veel karaktereigenschappen van de Drent verloren gaan. De selectie op jachteigenschappen valt dus helemaal weg.
Nu wordt er tegenwoordig niet meer zoveel gejaagd als vroeger, want er is ook veel minder wild. Hij laat me een foto zien van een jachtcombinatie met 6 Drenten, dat was heel gewoon.
Wat vind je van de vereniging nu?
Ach, er is niet veel veranderd. Vroeger had je de nog eigenzinnige heer C.J Bouman. Hij wilde een clubblad uitgeven, maar dit werd door de leden in de vergadering van 24 april 1965 afgestemd: “het was niet nodig en gaf alleen maar werk”. Hij heeft toen het mededelingenblad “De Drentsche Patrijshond” onder eigen beheer uitgegeven. Dat stuurde hij de leden toe. Later werd besloten, dat er 3x per jaar een clubblad uitgegeven zou worden. Booij vindt de tweedeling geen voordelige zaak. Je vergroot zo de kans op een verkleind genenbestand.
De heer Booij heeft alles nauwgezet opgetekend, opdat er niets verloren zal gaan. Hij heeft zijn archief ten behoeve van de Drentsche Patrijshond aan mw. Offereins meegegeven, opdat dit bewaard zal blijven.
Ik moet dit gesprek beëindigen, maar ik doe dit met grote spijt en onder dankzegging. Als ik nog welkom ben, kom ik graag terug voor een vervolggesprek, want er is nog zoveel te vertellen. Veertig jaren kun je niet in een gesprek van een paar uren stoppen. Ik ga naar huis met het gevoel, dat ik toch maar heel weinig weet van de Drent en de geschiedenis van de vereniging van de Drentsche Patrijshond.
J. Broekman – Dekker