Vragen en antwoorden over outcross
Deze vragen en antwoorden zijn deels gebaseerd op drie artikelen die eerder verschenen in het verenigingsblad Onze Drent, aangevuld met nieuwe vragen en antwoorden.
De lijsten hieronder worden regelmatig uitgebreid. Heb jij ook een vraag over outcross, stel die dan aan: fbc@drentschepatrijshond.org
Wij gaan dan op zoek naar het antwoord.
Soms staan er termen in de vragen en antwoorden waarvan wellicht niet iedereen de betekenis kent. Daarom is een ‘begrippenlijst drentengenetica’ opgenomen, die je hier kunt downloaden:
Algemeen over wat outcross is
Wat is outcross precies?
Outcross betekent fokken met onverwante dieren. Dus als je het inteeltcoëfficiënt op DNA-niveau berekent kom je uit op 0%. Omdat we met de meeste rashonden fokken binnen een gesloten stamboek zijn alle honden binnen een ras meer of minder verwant en kom je dus nooit op 0%, tenzij je een dier gebruikt uit een ander niet-verwant ras. Outcross wil in de praktijk dus zeggen: fokken met een ander ras.
Waarom doen rasverenigingen outcross?
Omdat outcross de enige effectieve manier is om meer genetische diversiteit te krijgen. En diversiteit is nodig voor de fertiliteit en vitaliteit van een ras. Zonder outcross loopt een klein ras als de Drent op den duur dood.
Kunnen we in plaats van outcross niet beter zorgen dat er gefokt wordt met combinaties met een lage inteelt en met drenten met een lage Mean Kinship?
Fokken met zo laag mogelijke inteeltcoëfficiënt en lage Mean Kinship is altijd een goed idee. Maar daarmee kunnen we hooguit het stijgen van de inteelt vertragen. Je kunt het niet tegenhouden en al helemaal niet verlagen. Deze tools moeten we dus óók inzetten, maar niet als enige oplossing. Dus én lage inteelt, én lage Mean Kinship én outcross. We moeten alle drie doen.
Outcrossplannen hebben bij andere verenigingen geleid tot afsplitsingen omdat mensen het er niet mee eens waren. Hoe voorkomen we dat in onze vereniging?
Outcross is een gevoelig onderwerp waar veel mensen allerlei wilde ideeën over hebben. Dus we zullen van het begin af aan goed en veel moeten communiceren en zorgen dat alle leden over correcte informatie beschikken. Daarom doen we het stapje voor stapje. Eerst informatiebijeenkomsten, daarna discussiebijeenkomsten en pas daarna een besluit. En het zou kunnen helpen als er een proefproject wordt gestart zodat mensen met eigen ogen kunnen zien dat het allemaal wel meevalt. De ervaring leert bij andere rassen dat als mensen zien hoe het gaat, de tegenstand veel minder wordt.
Hoeveel outcrossnesten hebben we nodig voordat je een positief effect merkt in de genenpool?
Dat hangt volledig van de situatie af. In de eerste en tweede generatie merk je natuurlijk een groot effect maar dat is lokaal in de genenpool. Na een aantal generaties is het effect per hond afgenomen, omdat ze steeds meer volledig Drent worden, maar is het aantal honden dat nieuwe genen heeft gekregen weer wel toegenomen.
Moeten we outcross blijven doen of hebben we op een gegeven moment genoeg diversiteit?
We moeten het blijven doen. Dat zal voor sommige mensen een obstakel zijn, maar realiseer je dat de stamboeken bij veel rassen pas na WO-II gesloten werden terwijl ze bij een aantal andere rassen nog steeds open zijn. Dat laatste is natuurlijk om de mogelijkheid van vreemd bloed open te houden. En die rassen waren er toen en zijn er nu niet minder om. Het afwijzen van vreemd bloed is een relatief nieuw verschijnsel, dat eigenlijk niet zo’n goed idee bleek. Hoe langer een stamboek gesloten blijft, hoe hoger de inteelt gemeten over alle generaties oploopt en hoe zwakker een ras wordt.
Is outcross dé oplossing voor alle problemen die we in het ras kennen?
Zeker niet. Outcross is één van de dingen die je moet doen als je een ras gezond wilt houden. Maar het is niet dé oplossing. Er zijn daarnaast ook andere maatregelen nodig om het ras gezond te houden. Maar zonder outcross lukt dat niet.
Kun je met outcross epilepsie bestrijden in je ras?
Ja en nee. Outcross is geen medicijn tegen epilepsie maar het kan wel een onderdeel zijn van een plan om epilepsie te bestrijden. Als er veel epilepsie in een ras voorkomt, moet je strenge maatregelen nemen door honden die nauw verwant zijn aan lijders uit te sluiten van de fokkerij. Dat is tegenwoordig ook wettelijk verplicht. Echter, door meer honden uit te sluiten, daalt de genetische diversiteit verder en zul je outcross nodig hebben om dat verlies op te vangen.
Een ander voordeel is dat door nieuwe outcrosshonden toe te voegen aan de fokpopulatie die epilepsiegenen (hoogstwaarschijnlijk) niet hebben, het percentage honden die die genen wel hebben afneemt. Daardoor neemt ook het risico op verspreiding van die genen af. Ter illustratie: stel je hebt een bak met 10 rode en 30 gele ballen. De rode ballen staan voor honden met epilepsiegenen, de gele hebben die genen niet. Als we daar nu 10 blauwe (outcross)ballen aan toevoegen, neemt het percentage rode ballen af. Het risico dat je twee rode ballen uit de bak pakt om ‘mee te fokken’ wordt daardoor kleiner.
Is het niet beter om alle honden die geboren worden zoveel mogelijk te testen?
Je zou alle honden een genetische Embarktest kunnen laten doen, dan weet je van ruim 200 erfelijke aandoeningen of ze in jouw hond voorkomen. En je zou in theorie alle honden uit alle nesten op ED en HD kunnen keuren om te zien waar de problemen meer of minder vererfd worden. Daarmee kun je risico’s beter inschatten en honden met meer risico óf kunnen uitsluiten óf kunnen combineren met honden met minder risico. Afgezien van de vraag of dat praktisch haalbaar is, verbeter je er de diversiteit niet mee. Sterker nog, als je nog meer honden uitsluit, verslechtert de diversiteit. Dat wil niet zeggen dat je nooit honden moet uitsluiten, maar wat je aan de ene kant uitsluit, moet je elders toevoegen. Zolang de diversiteit verder af blijft nemen, zullen de problemen stapje voor stapje toenemen totdat er helemaal geen gezonde combinaties meer mogelijk zijn. Uiteindelijk zal outcross onontkoombaar zijn. Hoe langer je ermee wacht, hoe groter de problemen in het ras worden.
Zijn er alternatieven voor outcross?
Eigenlijk niet. De enige manier om de diversiteit te verbeteren is om met regelmaat vers bloed in te kruisen. Dat kan alleen als je ook mag fokken met andere honden dan officiële Drenten. Daarvoor moet het stamboek, het register waarin alle Drenten staan geregistreerd, worden opengesteld. Dan kan er ook met andere honden worden gefokt. Dat kunnen look-alikes zijn, of honden uit andere rassen die voldoende overeenkomsten hebben met de Drent. Dat is nodig, want als je de diversiteit niet op peil houdt, loopt een ras dood. Dat geldt voor alle rassen, diersoorten en mensen. Een hek om Volendam geeft ook problemen. Dat snapt iedereen. Bij honden is dat precies hetzelfde. Je zag dat ook bij kleine primitieve volkeren. Die hadden bijvoorbeeld grote bijeenkomsten waarna jongeren van de ene stam introkken bij de andere stam. Of kijk bij de Amish-gemeenschappen. Die ruilen jongeren uit, want anders krijg je een heel hoog percentage “ongelukkige” kinderen, zoals we dat vroeger noemden.
Is het niet beter om eerst de bestaande problemen in het ras op te lossen alvorens met outcross te beginnen?
De hoofdreden dat die problemen er zijn, is de teruggelopen genetische diversiteit. Dus outcross is niet de sluitpost, maar het begin. Je gaat de problemen die zijn ontstaan door te lage diversiteit verminderen door meer diversiteit te creëren. Outcross maakt het risico op gezondheidsproblemen kleiner. We kunnen wel eerst almaar meer honden testen en uitsluiten, maar hoe meer je uitsluit hoe lager de diversiteit en hoe hoger de kans op problemen. Dus we moeten én de problemen bestrijden én de diversiteit door outcross verbeteren. Het één kan niet zonder het ander.
Er worden bij de Drent al 30 jaar nesten gefokt met een gemiddelde inteelt van boven de 20% (berekend over alle generaties). Waarom zou dat nu niet meer kunnen?
Omdat de gemiddelde inteelt steeds hoger wordt. Dat gaat vrij langzaam en daardoor hebben we het niet zo in de gaten, maar als de inteelt toeneemt, nemen ook de problemen toe. Het wordt steeds erger. Eigenlijk is een gemiddelde inteelt over alle generaties – of nog beter via DNA bepaald – van 5% de kritische grens. Dat is een veilig getal voor rashonden. Het liefst zou je onder de 2% blijven, maar dat is echt onhaalbaar. Bij Wetterhounen is het 35% gemiddeld, bij Havanezers 12%. Bij de Drent 24% en dat is net als bij de Wetters veel te hoog. Het is aangetoond dat er boven 10% duidelijke effecten van inteelt meetbaar zijn. Maar dat is lastig te zien omdat mensen zeggen “dat is altijd zo geweest”. Dat klopt, want de inteelt is al vele vele jaren te hoog.
Over de keus voor andere rassen om in te kruisen
Welk ras kies je om te kruisen met de Drent?
We kunnen er rassen voor kiezen die relatief verwant zijn in werk en type, zodat je daar niet meteen veel verliest. Door DNA-testen kunnen we dan simpel zien of het ras qua genetische diversiteit ook iets toevoegt. Voor de Drent zouden we in eerste instantie kunnen denken aan bijvoorbeeld de Franse epagneuls, of een Duits jachthondentype.
Met een Embarktest kun je nagaan in hoeverre twee rassen aan elkaar verwant zijn en hoe hoog de inteelt zou zijn bij een eventuele fokcombinatie. Dat hebben we inmiddels getest voor een aantal rassen en dat geeft onderstaande score:
Drentsche Patrijshond x | inteelt van kruising |
Heidewachtel | 2% |
Duitse Staande Langhaar | 2% |
Duitse Staande Korthaar | 2% |
Grote Münsterlander | 2,3% |
Ierse Rood Witte Setter | 1% |
Friese Stabij | 1% |
Epagneul Francais | 1% |
Epagneul Picard | 1% |
Epagneul de Pont-Audemer | 1% |
Epagneul Bleu de Picardie | 1% |
Weimaraner Langhaar | 0,6% |
Bracco Italiano | 1% |
Dit betekent dat de rassen uit rasgroep 7 genetisch gezien nauwelijks verwant zijn aan de Drent en dus hele goede kandidaten zijn voor een eventuele outcross. Je brengt daarmee nieuwe genen bij het drentenras naar binnen zonder jachtkwaliteiten te verliezen, al zijn er natuurlijk (naast uiterlijk) qua karakter en jachteigenschappen wel degelijk onderlinge verschillen tussen de rassen.
Voor alle duidelijkheid: bovenstaand rijtje rassen is geen voorkeurslijstje van de werkgroep Outcross. Zo ver zijn we nog lang niet. Het zijn honden uit rasgroep 7 waarbij wij de mogelijkheid hadden om zonder al te veel moeite een fictieve kruising uit te laten rekenen op DNA-basis. De eigenaren van deze honden hadden al een Embarktest gedaan en waren bereid mee te doen met dit experiment.
In groep 7 zitten nog meer rassen met zeer kleine genenpoelen. Als je die gaat gebruiken voor outcross loop je dan weer niet snel vast?
Nee, zo werkt het niet. Meestal gebruik je van een ras dat je inkruist maar één hond. Dan maakt het niet uit of de hond in kwestie zelf zwaar is ingeteeld of niet. Het gaat om de combinatie van die hond met een Drent. Theoretisch gezien is de inteelt dan 0% aangezien beide honden geen overlappende voorouders in hun stamboom hebben. In de praktijk ligt dit iets hoger. Dat kun je bepalen met een DNA-test en ligt binnen rasgroep 7 meestal tussen de 1 en 3%. Dus ook met twee zwaar ingeteelde ouderdieren kun je een hele lage inteeltcoëfficiënt krijgen, omdat beide ouderdieren niet verwant zijn.
Pas als je meerdere honden uit één ras gebruikt die nauw aan elkaar verwant zijn en de nakomelingen uit die outcrossnesten ga je weer onderling kruisen, ontstaan er weer extra hoge inteeltcijfers.
Wel geldt dat als we een ras gebruiken dat zwaar is ingeteeld, het zaak is tevoren heel goed te weten welke gezondheidsproblemen er al dan niet spelen in dat ras. Je zult dan heel goed moeten kijken hoe je voorkomt dat de hond die wij gebruiken dat probleem niet in ons ras inbrengt.
We weten dat er in ons ras in het verleden stiekem outcross is gedaan met andere rassen uit rasgroep 7. Lopen we niet het risico dat we daardoor honden binnenhalen waarvan de genen al in ons ras zitten?
Dat zou in theorie kunnen, maar je kunt dit ondervangen met een DNA-test van de honden die je gebruikt. Stel er is enkele generaties terug ooit een Ierse Setter ingekruist. En nu gaan we dat weer doen, maar dan met toestemming van de vereniging. En stel de Drent die we voor dat outcrossnest gebruiken, is een afstammeling van die eerdere stiekeme Ierse Setter en de nieuwe setter is dat ook. Dan kruisen we dus twee honden die beiden afstammen van die eerste stiekeme outcross. Als het goed is, zie je dat terug in de DNA-test die we tevoren afnemen. Die kan een iets hogere inteeltuitslag geven dan je zou verwachten met een Ierse Setter. In dat geval kun je uitwijken naar een andere Setter die niet afkomstig is van die eerdere outcrosshond.
Wat zijn criteria op basis waarvan je een ander ras kiest om outcross mee te doen?
In eerste instantie zoek je een ras dat niet al te veel afwijkt in bouw en temperament. Een herder is leuk maar heeft wel totaal andere karakterkenmerken, en dat wil je niet in een jachthond.
We zoeken natuurlijk wel een karakter dat voor een deel in de buurt ligt, met jachteigenschappen maar ook op het vlak van sociaal gedrag.
Het resultaat van een ‘oeps-nest’ tussen een Drent en een Wheaten Terriër. Kruis je deze terug op een Drent dan zal een volgende generatie er ineens veel meer ‘drents’ uitzien. Toch zullen we als rasvereniging niet snel kiezen voor een dergelijke fokcombinatie. Een outcross met een hond uit rasgroep 7 ligt meer voor de hand.
Stel je kiest een Grote Münsterlander voor een outcrossnest, raak je die zwarte kleur dan wel weer kwijt? Zwart is immers dominant over bruin.
Dat is geen probleem. We weten inmiddels heel goed hoe vachtkleuren vererven en het klopt dat zwart (B - Black) dominant is over bruin (b - brown). Kruis je een Drent met een Münsterlander, dan hebben alle nakomelingen een dominant zwart (B) gen en een recessief bruin (b) gen (dus allemaal Bb) – zie ook het schema. Daardoor worden alle nakomelingen uit het F1-nest zwart-wit in plaats van het gewenste bruin-wit. Als je een teef uit dat F1 nest laat dekken door een drentenreu (bb) dan krijgt ongeveer de helft van de pups van hun moeder dat dominante zwarte (B) gen en de helft het recessieve bruine (b) gen. Van de drentenpa, krijgen ze allemaal bruin (b) mee. Dat betekent dat in ongeveer de helft van het nest je honden krijgt met de genencombinatie Bb (die worden zwart-wit) en de andere helft met de genencombinatie bb (die worden bruin-wit). Bij die bruin-witte honden ben je het zwarte gen volledig kwijt. Dat zal ook nooit meer terugkomen.
Als je outcross doet met een Duitse Staande Langhaar, kies je dan een egaal bruine of een bonte bruin-witte? Maakt dat uit?
Dat maakt in principe niet uit. Alletwee is mogelijk. Maar er zijn wel verschillen omdat een egale kleur dominant is over een bonte kleur. Dat betekent dat een bonte Langhaar altijd twee recessieve genen heeft voor bont (anders zou hij niet bont zijn). Kruis je die bonte Langhaar met een Drent dan is het hele F1-nest bont. Kruis je echter een egaal bruine Langhaar in, dan hangt het van zijn genenpakket af hoe het F1-nest uitpakt. Als uit de DNA-test blijkt dat hij ook genetisch volledig egaal is (dus van zowel vader als moeder het gen voor egale kleur heeft vererfd), dan zal het F1-nest ook volledig bruin zijn. Pas in het F2-nest zal de helft bont zijn. Heeft de egaal bruine Langhaar echter zowel het gen voor bont als voor egaal, dan zal het F1-nest al voor ongeveer de helft bont zijn. Fok je vervolgens een F2-nest met zo’n bonte nakomeling dan ben je voor eeuwig het gen kwijt dat zorgt voor een egaal bruine kleur.
Hebben fokkers inspraak in de keuze van honden waarmee via de vereniging outcross wordt gedaan?
Natuurlijk! En dat moet ook want de fokkers moeten het tenslotte doen. Je kunt bijvoorbeeld rassen op een speciaal fokkersoverleg kiezen, zodat je ook met elkaar kan bespreken wat mensen wel of niet willen en waarom.
Is het voor de diversiteit niet beter om juist een heel ander type hond te kiezen die verder af staat van de staande jachthonden? Alle jachthonden zijn tenslotte min of meer aan elkaar verwant.
Dat is waar, maar doordat er jarenlang gefokt is in afgesloten populaties hebben zich specifieke kenmerken en daarmee DNA-patronen ontwikkeld, en die zijn bij elk ras weer anders. Zo kan het gebeuren dat een afgesloten deel van een ras in bijvoorbeeld Australië, die nooit uitwisselen met Europa, na 40-50 jaar een ander beeld laten zien op veel delen van het DNA, terwijl het toch hetzelfde ras is.
Zo werkt het ook met verwante rassen. Ze zijn ooit verwant geweest maar hebben zich apart ontwikkeld en kunnen daardoor toch nieuw materiaal bieden.
Die genetische verschillen zijn meetbaar met een DNA-test, en dat is dus ook wat we moeten doen bij dit soort keuzes: laat de diversiteit testen en laat vervolgens de match tussen zo’n hond en ons ras ook testen. Dan weten we precies wat we doen en of de combinatie met dat andere ras wat brengt. Zie ook het schema hierboven.
Kun je outcross ook gebruiken om de jachteigenschappen van de Drent te versterken?
Ja, je kunt ook gewenste eigenschappen binnenbrengen. Dat is een bijkomend voordeel van outcross.
Over hoe je het organiseert
Kun je als fokker zelf beginnen met outcross of moet dat per se via de vereniging?
Je kunt daar wel zelf mee beginnen, maar dan is het lastiger om de nakomelingen als rashond in het stamboek te krijgen. Het is verstandiger als we als vereniging het stamboek laten openen. Dan kunnen honden zodra ze voldoende “Drents” zijn, gekeurd worden en opgenomen worden in het stamboek. Anders moet je zelf als individuele fokker via de Raad van Beheer een aankeuring regelen en dat geeft een hoop gedoe. Maar het kan in principe wel.
Kunnen we als rasvereniging zelf besluiten het stamboek te openen om outcross mogelijk te maken of moet de Raad van Beheer daar toestemming voor geven? Hoe regelen we dat? En wat als de andere rasvereniging dat niet wil?
Ja, we kunnen dat besluiten, maar we moeten er vervolgens een plan voor schrijven dat de Raad van Beheer wel moet goedkeuren. Daarvoor moeten we allerlei cijfers over bijvoorbeeld inteelt, ziekten en genetische variatie goed op een rijtje hebben. Dat is alleen maar goed want daardoor worden we ons nog meer bewust van de problemen die er spelen.
Als de andere vereniging het er niet mee eens is, hoeft dat geen probleem te zijn. Je kunt als vereniging zo’n plan gewoon zelfstandig aanvragen.
Wat is het verschil tussen ‘het maken van een outcrossplan’ en ‘het openen van het stamboek’?
Om outcross mogelijk te maken heeft een rasvereniging twee opties.
Optie 1: Je kunt als vereniging in samenspraak met de Raad van Beheer (RvB) een outcrossplan maken en uitvoeren. Als de Raad een dergelijk plan goedkeurt, kun je als vereniging aan de slag met het uitvoeren van je plan. De vereniging kiest het in te kruisen ras en de honden die in eerste instantie voor outcross gebruikt worden. Het hele proces wordt begeleid door een jury van keurmeesters die als rasspecialist op de lijst van de RvB staan. Deze keurmeesters worden deels door de rasvereniging en deels door de RvB benoemd. De jury keurt met enige regelmaat de outcrossnesten en bepaalt met welke honden uit deze nesten doorgefokt mag worden. Daar hebben de vereniging en de fokkers geen zeggenschap over. De honden uit een outcrossnest krijgen direct na hun geboorte een inschrijving in de bijlage van het stamboek en mogen ook volledig meedoen met jachtwedstrijden, tentoonstellingen, et cetera.
Optie 2: Je kunt als vereniging sinds begin 2022 ook een plan maken om alleen ‘het stamboek te openen’ om look-alikes aan te kunnen keuren. Look-alikes zijn honden die lijken op een bepaald ras qua uiterlijk en gedrag, maar niet zijn ingeschreven in een door de FCI erkende stamboekhouding. Daaronder valt volgens de Raad van Beheer ook: ‘een hond waarvan beide ouderdieren met hun afstamming bekend maar van verschillend ras zijn, dus een raskruising tenzij hier al een outcrossplan [optie 1, red.] aan ten grondslag ligt’. De rasvereniging kan bij deze optie zelf aankeuringen organiseren waarbij de te keuren honden ‘in voldoende mate aan de rasstandaard moeten voldoen alvorens ze in de Bijlage G-0 van het stamboek kunnen worden opgenomen’. Dit biedt bijvoorbeeld een fokkersberaad van een rasvereniging de mogelijkheid om zelfstandig outcross te organiseren. De ALV van een vereniging en vervolgens de RvB moet dan het plan goedkeuren om het stamboek te openen. Een ‘fokkersberaad’ kan vervolgens een programma maken voor outcrossnesten. Zodra de F1-generatie oud genoeg is, kunnen ze aangekeurd worden. Mochten de honden nog sterk afwijken van de rasstandaard, dan zal moeten worden gewacht tot het F2-nest alvorens kan worden aangekeurd. De fokkers of ‘het fokkersberaad’ kiest zelf met welke nakomelingen van outcross wordt doorgefokt, maar kan daarbij natuurlijk wel advies vragen van keurmeesters.
Wie organiseert bij optie 2 de aankeuringen van de look-alikes en outcrossnakomelingen?
Dat kan in deze optie de vereniging zelfstandig organiseren.
Mogen na aankeuringen de honden deelnemen aan SJP-proeven en veldwerkwedstrijden?
Ja, bij optie 1 mogen alle nakomelingen direct meedoen met SJP-proeven en veldwerkwedstrijden want zij worden direct in het stamboek ingeschreven. Bij optie 2 geldt een onderscheid vóór aankeuring en ná aankeuring. Voor de aankeuring mag een hond alleen meedoen met SJP-jachtproeven C en B en nog niet met veldwerkwedstrijden. Na de aankeuring staat de hond in het stamboek en mag deze overal aan meedoen.
Wat is de bijlage van het stamboek? Wat betekent dat voor de honden die daar in staan?
Als een stamboek geopend wordt en er komen nieuwe honden in waarvan niet beide ouders al in het stamboek staan, dan komt de nieuwe hond in de bijlage van het stamboek. Hij/zij krijgt dan een speciaal bijlagenummer. Ook zijn of haar kinderen en kleinkinderen krijgen een bijlagenummer. De eerste generatie wordt geregistreerd in Bijlage G-O, de 2e generatie in Bijlage G-1 en de 3e generatie in Bijlage G-2. Pas de achterkleinkinderen (de 4e generatie) krijgen een NHSB-nummer. Die worden dan gezien als raszuiver. Zodra een hond in de bijlage staat van het stamboek kun je meedoen met alle jachtproeven, veldwerkwedstrijden, shows, tentoonstellingen et cetera. Je kunt er ook gewoon mee fokken, maar nog wel binnen de afspraken van het outcrossprogramma.
Zijn er in Nederland wetenschappers, genetici, universitaire vakgroepen of dierenartsen die gespecialiseerd zijn in genetische diversiteit en outcross en die ons kunnen helpen een eventueel outcrossprogramma op te zetten en uit te voeren?
Nee, eigenlijk niet. Pieter Oliehoek is eigenlijk de enige populatiegeneticus die zich ook met honden bezighoudt. Maar zijn specialiteit is hoe je de diversiteit die er nog is, kunt behouden. Hij heeft geen specifieke kennis over hoe je outcross uitvoert. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor Kor OIdenbroek en Jack Windig, auteurs van het boek Fokken van rashonden. Zij weten veel, maar hebben geen ervaring met outcross. Ook bij de Raad van Beheer zit die deskundigheid niet. Dan kom je toch meer terecht bij mensen die door de jaren heen veel kennis hebben opgedaan en praktijkervaring hebben met outcross. Maar zij zijn er niet op afgestudeerd. We kunnen ons waarschijnlijk het beste laten ondersteunen door een combinatie van mensen met wetenschappelijke kennis en mensen met ervaring met outcross bij andere rassen.’
Pieter Oliehoek stelt dat outcross alleen zin heeft als je tegelijkertijd zorgt dat de diversiteit niet nog verder terugloopt, anders ben je alle nieuwe genen ook zo weer kwijt. Klopt dat en hoe kunnen we daar voor zorgen?
Dat klopt. Outcross heeft alleen maar nut als we het regelmatig blijven doen. Je kunt niet één of twee keer een vreemd ras gebruiken en dat is het dan. Zo werkt het niet. Een F1 outcrossnest kruis je terug op de Drent en dan heb je in plaats van 50% vreemd bloed in de F2-generatie nog maar 25%. De generatie daarna weer de helft enzovoorts. Dat kunnen we ondervangen door te testen en de honden die zoveel mogelijk vreemd bloed hebben weer in te zetten, maar het loopt altijd terug. Je moet het blijven doen. En we moeten daarnaast binnen je hele ras op de Mean Kinship en inteelt letten en de fokpopulatie zo groot en divers mogelijk houden.
Aan de ene kant moet je monitoren dat er gefokt blijft worden met de nakomelingen van outcross, maar aan de andere kant moeten ook niet alle fokkers gelijk die nakomelingen gebruiken, want dan krijgen straks alle lijnen weer dezelfde genen en stijgt de inteelt toch weer.
Leveren fokkers bij outcross niet alle zeggenschap in omdat anderen bepalen welke hond met welke hond gekruist wordt?
Nee. Het is heel belangrijk dat fokkers achter een outcrossplan staan, dus moeten ze inspraak hebben. Dat betekent dat de fokkers altijd meebeslissen over de rassen die we eventueel gebruiken en natuurlijk ook over de honden waar zij zelf mee gaan fokken. Dus misschien zijn we het er gezamenlijk helemaal over eens dat ras x, y en z worden gebruikt, maar heeft een fokker voor zijn of haar eigen nest een voorkeur voor ras x. Daar moet altijd ruimte voor zijn. De fokker is degene die het outcrossnest fokt en moet dus zelf achter de keuze voor die hond van dat ras staan. Als die hond voldoet aan de gezondheidseisen die je hebt vastgesteld in het outcrossplan, dan moet je die fokker ook die ruimte geven. En hoe meer we als vereniging outcross in eigen hand houden, hoe meer inspraak fokkers zelf hebben. Als je samen met de Raad van Beheer een outcrossplan maakt en uitvoert, dan krijgen zij ook meer te zeggen. Maar als we alleen het stamboek laat openen – wat sinds januari 2022 kan – houden we zelf als rasvereniging de zeggenschap.
Na hoeveel generaties mogen nakomelingen van outcross gewoon als Drent meedoen in de fokkerij?
Dat hangt af van de gekozen methode. Als de vereniging een plan indient bij de Raad van Beheer en het hele outcrosstraject uitvoert in samenspraak met de Raad van Beheer, kan een nakomeling in theorie meteen meedoen in de fokkerij. Aan zo’n traject met de Raad van Beheer zijn wel allerlei voorwaarden verbonden en als vereniging verlies je een deel van je zeggenschap. Bijvoorbeeld over welke honden uit een outcrossnest doorgaan in het foktraject. Je kunt dan echter wel gelijk met de outcrosshonden meedoen aan jachtwedstrijden. Als we als vereniging alleen het stamboek laten openen en zelf alles regelen, hetzij als vereniging, hetzij als individuele fokker, moeten honden eerst worden aangekeurd.
Hoe krijgen we zo snel mogelijk nieuwe genen in ons ras?
Je moet je afvragen of je het wel ‘snel’ moet willen. Outcross is nieuw en voor veel mensen ‘best eng’. Sommige mensen zullen eerst met eigen ogen willen zien dat het goed gaat, alvorens mee te doen met outcross. En je wilt hoe dan ook voorkomen dat je nieuwe problemen het ras infokt, dus je moet de tijd nemen om goede besluiten te nemen en outcrossnakomelingen te monitoren. Het wordt niet voor niets de druppelmethode genoemd: je druppelt als het ware nieuwe genen het ras in. Voordat een F3-nakomeling klaar is om volwaardig mee te doen als Drent, gaan er vele jaren overheen. En ook dan moeten we voorkomen dat we opnieuw dezelfde fouten maken. Als je bijvoorbeeld met een F3-reu het huidige maximum van 9 nesten fokt, dan komen die nieuwe genen wel snel het hele ras binnen, maar zit je de generaties daarna weer met hetzelfde probleem; de nakomelingen van al die nesten geven een veel te hoge inteelt als je die weer met elkaar wilt kruisen. Daarom is het belangrijk om niet alleen outcross te doen maar alle fokregels nog eens onder de loep te nemen om te voorkomen dat de geschiedenis zich herhaalt.
Over de risico’s en hoe je die beheersbaar houdt
Krijg je door outcross geen kortharige drenten met rechtopstaande oren en een krulstaart?
Gelukkig niet! We kunnen wat de uiterlijke kenmerken betreft al heel veel voorspellen omdat we weten hoe dingen vererven, en een groot deel is ook domweg te testen. De honden die we kiezen om in te kruisen spelen daar natuurlijk ook een rol in. In de eerste generatie krijg je echt een andere hond dan we gewend zijn, maar in de 2e en zeker de 3e generatie zie je meestal al geen verschil meer met een oorspronkelijke Drent. Dat hangt natuurlijk ook erg af van het ras dat je kiest om outcross mee te doen.
De moeder van dit nest is 75% Stabij en 25% Berner Senner, de vader is een volbloed Drent. De pups zijn allemaal zwart-wit. Als één van de pups later weer met een Drent gekruist zou worden zal een deel van dat nest bruin-wit zijn. In die honden ben je het dominante ‘zwarte gen’ kwijt.
Kun je voorkomen dat er met outcross nieuwe ziekten het ras in sluipen?
We kunnen nooit voorkomen dat er in een ras tot dan toe onbekende problemen de kop opsteken. Maar die kans is bij outcross net zo groot als bij fokken binnen een gesloten stamboek. Als we de dieren die we gebruiken zorgvuldig kiezen, kun je de kans zo klein mogelijk houden, en dat is in sommige gevallen flink kleiner dan wanneer je een raszuivere combinatie fokt. Want als je een dier uit een ander ras kiest dat bijvoorbeeld 9 jaar is, weet je daar al veel van door zijn leeftijd. Als hij ook al een aantal nesten heeft gehad, weet je ook al wat van hoe hij vererft. Kennis die we voor outcross prima kunnen gebruiken. En in alle gevallen zal een dier van een ander ras natuurlijk ook aan de verplichte gezondheidsonderzoeken van de eigen rasvereniging moeten voldoen.
Welke gezondheidseisen stel je aan Drenten en honden van andere rassen die meedoen met een outcrossprogramma?
Ten minste natuurlijk de eisen die aan elke Drent worden gesteld volgens het fokreglement. En je zult sowieso van beide ouderdieren een DNA-test moeten afnemen om te kijken of de inteelt van de combinatie laag genoeg is om iets toe te voegen aan ons ras. Uit die test komen ook allerlei mogelijke genen naar voren die wellicht aandoeningen vererven. Door dergelijke ‘dragers’ niet met elkaar te kruisen, heb je al een slag gewonnen. Verder wil je natuurlijk voorkomen dat al in de eerste outcrossnesten ineens ziekten opduiken. We kunnen bijvoorbeeld kiezen voor dieren die al meerdere gezonde nesten hebben gehad, of voor dieren waarvan de voorouders al een paar generaties geen epilepsie hebben vererfd (voor zover dergelijke Drenten bestaan). Maar uiteindelijk blijft fokken ook gokken en kun je problemen nooit helemaal voorkomen.
Hoe weet je welke ziekten er in het andere ras zitten? Kun je in de registers van die andere rassen kijken?
Dat is een kwestie van overleggen met de fokkers en verenigingen van die andere rassen. Je zult mensen bij die andere rasverenigingen moeten vinden die mee willen werken aan ons outcrossproject. Dat vergt vragen, praten en samenwerken. Bij andere rassen die outcross doen, is dat geen probleem gebleken.
Is het niet een gevaarlijk experiment waarmee je het hele ras in de waagschaal stelt?
Nee, want als we de zaak goed monitoren, weten we precies wat er gebeurt. En een dier zit genetisch niet meteen door de hele populatie natuurlijk. Als een resultaat niet voldoet, kunnen we dan en daar stoppen met dat individu. Juist om zo de populatie te beschermen.
We kunnen de outcrossnesten wel monitoren en bijsturen op uiterlijk, maar hoe zit dat met gedrag en jachteigenschappen?
We kunnen door enquêtes en inventarisatie onder eigenaren ook gedrag en werkeigenschappen monitoren.
Hoe voorkomen we dat we na een aantal generaties toch niet ineens Drenten met een verkeerde kleur of een nieuwe ziekte krijgen doordat we ongemerkt nakomelingen van outcross met elkaar kruisen?
Dat voorkomen we doordat dergelijke dingen te testen zijn, bijvoorbeeld met de DNA-test van Embark. Het vraagt wel wat meer nadenken, maar als je test kun je precies voorspellen of er een kans is op een verkeerde kleur of toch teveel verwantschap. Met zo’n Embark-test krijg je ook informatie of een hond drager is van een bepaalde genetische aandoening. Er wordt getest op zo’n 200 aandoeningen waarvan bekend is welke genen daarbij betrokken zijn. Zo kun je bijvoorbeeld voorkomen dat je een fokcombinatie maakt waarbij beide honden drager zijn van een gen van een aandoening die recessief vererft. Het maakt fokken dus eigenlijk ook interessanter. We moeten als fokker wel verder denken dan we nu gewend zijn.
Over de praktische uitvoering
Hoe gaat het allemaal praktisch? Loop je niet tegen heel veel problemen aan?
De ervaring bij andere rassen is dat dat wel meevalt, maar je moet er tevoren goed over nadenken en een goed plan hebben uitgewerkt. En je kunt heel veel leren van de andere rassen die al zijn begonnen met outcross en veel ervaring hebben opgedaan. Daar hebben we al goede contacten mee. Maar uiteindelijk zullen we die ervaring zelf ook moeten opdoen. Je zou kunnen overwegen om al te beginnen met een proefnest om ervaring op te doen. Waar loop je tegenaan? Waar hebben we niet aan gedacht? Al dat soort zaken kun je dan meenemen in het definitieve plan.
Neem je 1 hond van een ander ras en kies je vervolgens een ander ras, of kies je meerdere honden van 1 ras die je gebruikt voor outcross?
Dat kan allebei. Verschillende rassen zullen meer diversiteit bieden, dus dat is een belangrijk voordeel. Maar als een match bevallen is, kunnen we dat ras best een keer opnieuw gebruiken. Wel een ander exemplaar natuurlijk.
De hond op de voorgrond is een kruising Drent x Rhodesian Ridgeback en heeft geen ridge meer. Ook dit is een combinatie waar we als vereniging niet snel voor zullen kiezen, maar we kunnen er wel van leren. Wat gebeurt er bij een dergelijke kruising met het uiterlijk, het karakter, jachteigenschappen? Nog boeiender wordt het natuurlijk als deze hond wordt teruggekruist met weer een Drent.
Kies je alleen reuen van een ander ras of ook teven?
Teven kunnen ook veel bieden, maar is in de praktijk lastiger. Want een reu wordt beschikbaar gesteld en meer niet, maar als je een teef van een ander ras gebruikt, moet die eigenaar een nest fokken. Niet iedereen is daartoe bereid.
Hoe kies je met welke hond uit een outcrossnest wordt doorgefokt?
Al in het nest kijk je welke dieren het meeste overeenkomen met de rasstandaard van de Drent. Kleur, vachtstructuur, gedrag, passie voor wild; er valt al veel ‘aan de buitenkant’ te zien en te merken. De pups krijgen al vrij vroeg een DNA-test van bijvoorbeeld Embark. Deze test geeft na 3 tot 5 weken duidelijkheid over genen van de pups die uiterlijk en gezondheid bepalen. Zo kun je bijvoorbeeld onderzoeken welke pups drager zijn van bepaalde genen die je niet in het uiterlijk terugziet, of die mogelijk aandoeningen veroorzaken. De honden die op dat moment het meest geschikt lijken om mee door te fokken gaan naar nieuwe eigenaren die mee willen doen in het fokprogramma. Als de fokker zelf wil doorfokken, blijft de teef die daarvoor het meest geschikt lijkt bij de fokker. Pups die niet geschikt lijken voor het fokprogramma gaan naar mensen die ‘gewoon een leuke hond willen’, al is het wel raadzaam dat ook die honden beschikbaar blijven voor een outcrossprogramma. Je weet nooit hoe een nest uitgroeit.
Als de honden opgroeien kunnen tussentijds nestkeuringen worden gedaan. Op anderhalf jaar worden de geschikste honden getest op HD, ED en ze krijgen een ECVO-onderzoek. Vervolgens kan met een definitieve keuring bepaald worden met welke honden gefokt gaat worden.
Als je binnen het ras eens per jaar één outcrossnest doet, gaat het dan niet veel te langzaam? Kunnen we niet beter gelijk maar drie nesten doen met drie verschillende honden uit één of meerdere rassen?
Dat kan wel, maar het hangt af van hoeveel nesten er jaarlijks binnen het ras gefokt worden. Zo kozen ze bij de Wetters dat ze 80% van alle nesten raszuiver wilden houden. Dat betekent dat in 80% van alle nesten de ouders volledig raszuiver of minimaal F4-nakomelingen zijn. Als je binnen een ras 50-60 nesten per jaar hebt zoals bij de Drent, mogen daar dan maar in 10-12 nesten F1, F2 of F3-outcrossnakomelingen zitten. Die 80% is bedoeld om het ras zo zuiver mogelijk te houden en om nieuwe genen gelijkmatig over het ras te verspreiden. Maar dat cijfer is een keuze. Daar kun je van afwijken. Maar als we gelijk in het begin meer nesten doen, kunnen we op een gegeven moment in de knoop komen als er veel gefokt wordt met veel verschillende outcrossnakomelingen. Dan zitten we binnen een paar jaar op ons max en is er minder ruimte voor nieuwe F1-nesten. Daarom is regie vanuit de vereniging echt belangrijk.
Kun je genetisch testen welke hond of ras geschikt is?
Ja, dat kan met de Embark-test. Daarmee kunnen we zien wat de werkelijke inteeltcoëfficiënt van een dier is door het DNA uit te lezen. En doordat je dat zo in beeld brengt, kun je ook de inteeltcoëfficiënt van een bepaalde fokcombinatie voorspellen. Omdat het niet op een handmatige ingevulde database is gebaseerd, maar op het werkelijke erfelijke materiaal van de hond is het een heel volledig beeld en dus heel betrouwbaar.
Met dit soort testen kun je ook kijken wat een combinatie met een “verwant ras” zou brengen. En zo weet je dus veel beter wat je binnenhaalt.
Is er wel genoeg belangstelling voor pups uit een outcrossnest? Raak je ze als fokker wel kwijt? Je moet immers allemaal mensen vinden die er zelf ook mee willen fokken.
Ja, er is zeker belangstelling voor. Dat komt deels door organisaties als Dier & Recht, die al jaren tegen de consument zeggen dat kruisingen beter zijn. De praktijk leert dat de consument met dit credo in het achterhoofd vaak juist extra belangstelling heeft voor dergelijke pups. Niet ten onrechte want outcrosspups zijn zeer doordacht gefokte honden en de ouders zijn wat gezondheid betreft binnenstebuiten gekeerd. Er is dan ook geen enkele reden de pups voor een lager bedrag te verkopen.
En nee, niet iedereen wil fokken, maar er zijn altijd wel mensen die dat wel willen. Bij de lopende outcrossprojecten is dat nog altijd goed gekomen. En met lang niet alle outcrossnakomelingen kan gefokt worden. Je kiest alleen de beste uit om weer mee verder te fokken. Dat zie je soms in het nest al en dus gaan de honden die niet ‘doorgaan’ naar mensen die toch niet willen fokken.